Leerplandoel 7
De leerlingen lichten kenmerken van de verschillende maatschappelijke domeinen toe voor samenlevingen uit de bestudeerde historische periodes.
AFBAKENING
- De drie bestudeerde periodes: prehistorie, oude nabije oosten, klassieke oudheid.
- Kenmerken van samenlevingen uit elk van de drie bestudeerde periodes:
- Politiek: stadstaat, rijk, dynastie, republiek, autocratie, aristocratie, democratie, imperialisme, kolonisatie, ambtenaren;
- Sociaal: nomadische samenleving, sedentaire samenleving, standenmaatschappij, patriarchale samenleving, migratie, ongelijkheid, slavernij, burgerrechten, oorlog en vrede;
- Cultureel: mythologie, wetenschappen, filosofie, natuurreligie, polytheïsme, monotheïsme, staatsgodsdienst, kunstuiting, schriftsoorten, cultuur, mondelinge traditie, multiculturele samenleving;
- Economisch: jager-verzamelaar, agrarische (r)evolutie (of: neolithische revolutie), landbouw, ambacht, handel, ruileconomie, geldeconomie.
WAAROM?
Vakdidactici maken een onderscheid tussen concrete kennis die leerlingen tijdelijk nodig hebben om een onderwerp goed te begrijpen via specifieke begrippen die uit specifieke samenlevingen stammen (bijvoorbeeld een farao, een ziggurat, en hiëroglief, de Bloemenoorlogen) en meer algemene ‘sleutelbegrippen’ die ze op langere termijn nodig hebben als een referentiekader om nieuwe informatie te kunnen verwerken en die wijzen op algemene, specifieke samenlevingen overstijgende fenomenen (bijvoorbeeld een koning, schrift, een religieuze cultusplaats). De begrippen uit deze doelstelling behoren tot de tweede categorie. Leerlingen nemen ze mee om verschillende samenlevingen en periodes te bestuderen en vergelijkingen te maken. De lijst biedt houvast voor de leraars en laat toe om een leerlijn en referentiekader uit te tekenen. Deze leerplandoelstelling nodigt dus uit om een doelbewuste begrippendidactiek in de lessen in te bouwen.
WAT?
Leerlingen kennen een set van sleutelbegrippen die hen helpen om inzicht te verwerven in de kenmerken van de bestudeerde samenlevingen.
AANDACHTSPUNTEN
- Het leerplandoel verwacht dat leerlingen de begrippen in eigen woorden kunnen omschrijven. Gewoon een letterlijke definitie geven is dus niet de bedoeling.
- Het leerplandoel vraagt om deze begrippen toe te lichten in de context van een specifieke historische samenleving. Het is niet de bedoeling om alleen de abstracte betekenis te kennen. Het begrip ‘stadstaat’ kan bijvoorbeeld gelinkt worden aan de Griekse poleis, monotheïsme aan het Romeinse rijk etc.
- De sleutelbegrippen uit het vorige aandachtspunt gelden vanaf een bepaald moment of in een bepaalde context en lopen door of duiken op in andere periodes. Andere begrippen zijn op elke samenleving en periode van toepassing. Je kan van de nood een deugd maken en de leerlingen laten nadenken over de aard van begrippen: specifiek voor een samenleving of periode; geldend voor alle samenlevingen of periodes of ergens tussen beide opties. Denk aan het begrip nomadische samenleving: ook na de neolithische revolutie bleven er nomadische samenlevingen bestaan.
- Deze begrippen bieden een houvast om de lessen in een groter geheel te plaatsen. In geschiedenis domineert vaak het heel concrete verhaal. Door je af te vragen rond welk sleutelbegrip de les zich afspeelt, kan je de ruimere relevantie van de les duidelijk maken aan de leerlingen.
- Toch is het ook opletten dat de balans niet overhelt naar lessen waar heel abstracte begrippen domineren. Leerlingen kunnen dan de indruk krijgen dat geschiedenis een soort ‘tijdloos’ vak is terwijl het net een van de uitgangspunten van historisch denken is dat er recht gedaan wordt aan de specifieke historische context. Het is dus zaak om een goed evenwicht te vinden tussen beide polen.
- De begrippen zijn opgelijst per maatschappelijk domein, maar die indeling is tot op zekere hoogte arbitrair. Begrippen als ‘oorlog’ en ‘vrede’ zijn niet alleen sociaal, maar evenzeer politiek, economisch of cultureel. Dat toont opnieuw aan dat de opdeling in domeinen artificieel is en niet meer dan een hulpmiddel.
- De begrippen zijn zo gekozen dat ze de nodige nuance toelaten. Een voorbeeld: een bestuursvorm binnen een samenleving kan eruit bestaan dat één iemand de macht heeft (autocratie), een kleine toplaag (aristocratie) of een brede bevolkingslaag (democratie).
- Enkele begrippen sluiten ook aan bij recente historiografische stromingen, aspecten van het verleden die door historici de afgelopen decennia grondig werden bestudeerd zoals gender (via het begrip patriarchale samenleving), migratie en multiculture samenleving.
- De begrippen kunnen zeker ook (bij voorkeur zelfs) in onderlinge samenhang worden gelezen en met elkaar in verband gebracht. Dat laat ook allerlei interessante vragen toe. Wat was het effect van de toegenomen multiculturele samenleving tijdens het Romeinse keizerrijk op de bestuursvorm (zwevend tussen autocratie en aristocratie), (on)gelijkheid en religie?
HOE?
1. Je kan de leerlingen vragen om een lestekst te herschrijven waarin ze één of meer aangeduide sleutelbegrippen niet mogen gebruiken maar in eigen woorden moeten omschrijven.
Voorbeeldtekst uit het leerboek Pionier 2:
Tirannie
In 560 v.C. greep Pisistratus de macht in Athene. Hij riep zichzelf uit tot tiran* en zou vanaf dan de stadstaat* helemaal alleen besturen. Zijn alleenheerschappij mag niet al te negatief opgevat worden. Pisistratus had het goed voor met Athene en zijn inwoners. Hij maakte een einde aan de politieke onrust, liet tempels bouwen, verbeterde de handel en bouwde de oorlogsvloot uit. Zijn zoon en opvolger Hippias was wel een echte onderdrukker en werd uit Athene verdreven.
Opdracht: Schrijf deze tekst over. Zo eenvoudig is het echter niet: je mag de woorden met een asterisk niet letterlijk gebruiken, je zal ze dus in eigen woorden moeten omschrijven.
2. Je kan de sleutelbegrippen gebruiken om een historische vraag op te bouwen.
Welke rol speelde migratie bij de expansie van het Romeinse rijk ten tijde van de republiek?
Waarom maakten jagers-verzamelaars in sommige gebieden rotskunst?
3. Je kan duidelijk maken dat de sleutelbegrippen in een specifieke context hun invulling krijgen door de onderstaande oefening. Die kan een plaats krijgen in de opbouw van het historisch referentiekader. Er zijn twee wielen: eentje met historische samenlevingen en eentje met sleutelbegrippen. Leerlingen kunnen aan beide ‘wielen’ draaien en een samenleving koppelen aan een sleutelbegrip: geldt dat sleutelbegrip voor die samenleving en zo ja, op welke manier? Je kan dergelijke wielen maken voor een specifiek maatschappelijk domein of net begrippen uit verschillende domeinen combineren.
4. Je kan dezelfde oefening in een wat andere vorm aanbieden.
5. Je kan de leerlingen bewust leren omgaan met de sleutelbegrippen. Strikt genomen is dat geen leerplandoel maar het zal hen wel helpen om er greep op te krijgen. Je kan bijvoorbeeld de geziene begrippen laten onderbrengen in drie categorieën: specifieke, algemene en een tussencategorie. De begrippen uit het leerplandoel zullen in de tweede en derde groep belanden.
Voorbeeldtekst uit het leerboek Pionier 2:
Tirannie
In 560 v.C. greep Pisistratus* de macht in Athene. Hij riep zichzelf uit tot tiran* en zou vanaf dan de stadstaat* helemaal alleen besturen. Zijn alleenheerschappij mag niet al te negatief opgevat worden. Pisistratus had het goed voor met Athene en zijn inwoners. Hij maakte een einde aan de politieke onrust, liet tempels bouwen, verbeterde de handel en bouwde de oorlogsvloot uit. Zijn zoon en opvolger Hippias* was wel een echte onderdrukker en werd uit Athene verdreven.
Mogelijke opdracht: plaats de begrippen met een asterisk in een van de onderstaande kolommen:
6. Je kan de leerlingen vragen met welke sleutelbegrippen een gezien stuk tekst overeenkomt.
Voorbeeldtekst uit het leerboek Memoria 2, de oefening is een mogelijke verwerkingsopdracht.
Voorbeeldtekst uit het leerboek Memoria 2, de oefening is een mogelijke verwerkingsopdracht.
7. Je kan de sleutelbegrippen een duidelijke plaats geven:
- In de cursus, bijvoorbeeld in een vademecum of in een begrippenlijst.
- Je kan ze ook een plaats geven in de klas. Heb je een vaklokaal met grote ramen, dan kan je met raamstiften begrippen daarop noteren. Voor elk jaar kan er een raam gebruikt worden.